Geplaatst

Jack O’Lantern

Stoor ik je erg bij het uithollen van je pompoen? Of kan het even?
Geen idee waar ik het over heb? Dan volgende week vooral weer Kidz lezen, want dan snap je het wel. En voor nu maar even genieten van dit griezelige verhaal.

Je kon Jack altijd al op grote afstand herkennen; aan zijn rode drankneus, aan zijn gierige smoelwerk, en aan zijn pompoen. Altijd en eeuwig droeg hij een pompoen met zich mee, en dan nooit eentje die hij zelf gekweekt had, maar altijd een gestolen pompoen. Want Jack was een nare kerel: een luiaard, een dronkelap, een dief en een gierigaard en hij was er ook erg dol op om anderen heel lelijk voor de gek te houden.

‘Pas jij maar op, Jack,’ zeiden de dorpelingen als ze weer eens door Jack bedonderd of bestolen waren, maar dan lachte Jack, want hij was zelfs voor de duvel niet bang. Sterker nog, op een kwade dag flikte hij de duivel zelfs een kunstje.
Hij vertelde de duivel dat hij vanuit de top van de appelboom iets kon zien waar hij zijn voordeel mee kon doen. De duivel klom haastig naar boven, maar toen hij eenmaal bovenin zat legde Jack razendsnel kruisbeelden aan de voet van de boom, zodat de duivel niet meer naar beneden kon.
‘Ha, haaa,’ riep Jack triomfantelijk. ‘Daar heb ik je mooi te pakken.’
De duivel zat in een behoorlijk lastig parket daar boven in die boom, maar hij kon niks beginnen tegen die kruisbeelden, al probeerde hij het natuurlijk wel. Hij zette zijn akeligste, donkerste stem op en beval Jack om de kruisen weg te nemen en dreigde hem met hel en verdoemenis maar Jack lachte weer en zei: ‘Het is toch wel stug dat je uitgerekend over de hel begint. Daar wou ik het nou net eens met je over hebben. Wil je dat ik je vrijlaat? Dat kan, maar onder één voorwaarde.’
De duivel kon geen kant op en vroeg wat die voorwaarde was en Jack zei: ‘Ik weet best dat ik geen al te braaf leven leid, maar de hel, dat gaat me toch te ver. Als ik doodga, dan wil ik dat jij mijn ziel weigert. Als je dat zweert, dan laat ik je uit de boom.’
De duivel gromde en jankte en protesteerde, maar er hielp geen lieve moedertje aan. Hij moest Jack beloven dat hij zijn ziel niet in de hel zou binnenlaten als hij doodging. Pas toen hij dat eenmaal gezworen had haalde Jack de kruisen weg en liet de duivel naar beneden.

Jack leefde rustig verder, bleef zijn narigheid uithalen, en zelfs heel wat erger, want hij hoefde zich nu geen zorgen meer te maken over het hiernamaals. Pas vele jaren later overleed hij, maar toen hij bij de hemelpoort aankwam stond daar Sint Petrus met een streng gezicht en liet hem de hemel niet binnen!
‘Jij bent je hele leven lang zo’n slecht mens geweest, jij hoort hier niet thuis,’ zei hij.
Jack smeekte en soebatte en zei dat het toch allemaal wel was meegevallen, maar nee, Petrus was onverbiddelijk. ‘Je was je hele leven lang lui en wreed en je hebt niets van waarde nagelaten. Nee, nee, mannetje. Jij komt er hier niet in.’
Een poosje zat Jack bij de pakken neer. Wat moest hij beginnen, hier, in het donkere koude niets? Hier kon hij niet blijven.
Hij kon maar één ding bedenken: met hangende pootjes naar de hel en hopen dat de duivel zijn belofte vergeten was.
Maar helaas. De duivel wist het nog maar al te goed en ook de hel ging op slot voor Jack. Nu werd Jack pas echt goed bang. Hij zou voor eeuwig en altijd hier in het kille duister tussen de hemel en de hel in moeten blijven rondwaren. Hij vroeg de duivel om hulp, want het was onaards donker hier en hij zag geen steek. De duivel lachte wreed en gooide hem een gloeiend kooltje toe uit de ovens van de hel. Jack stopte dat gloeiende kooltje in de uitgeholde pompoen die hij zelfs op zijn sterfdag nog uit het veld van zijn buurman gestolen had.
En vanaf dat moment waart Jack rond, zonder rust en zonder rustplaats, met alleen die verlichte pompoen als gezelschap. Voor altijd en eeuwig.