Geplaatst

Waanwereld

Ivo en ik waren in de keuken toen Astrid binnenkwam. Ze droeg een wijde kiel en een slobberbroek, die niet konden verbergen dat ze op een levend lijk leek.
‘Ja, ik eet een boterham met dood beest,’ zei Ivo kortaf, nog voordat Astrid haar mond open had kunnen doen. ‘En Jasmijn drinkt uitgeperste koe, oké?’
Want Ivo is anders dan ik. Hij zegt wat hij denkt. Voor mij zijn woorden net als de melk die mama de laatste tijd steeds vaker in mijn thee giet. Eenmaal in de thee kunnen ze er niet meer uit geroerd worden.‘Het is halfvolle melk,’ zei ik, want Astrid was als de dood voor vet. Vet en calorieën. Of nee. Eerst was het vet en calorieën maar daarna werd het alles wat eten was. Ze dronk drie liter water per dag om een volle maag te hebben en kauwde op haar speeksel om haar hersenen te bedotten, ze te laten denken dat ze gegeten had.
Ze frunnikte de godganselijke dag met haar dunne, dorre vingers, want ze wilde nog meer calorieën verbranden, nog meer afvallen, terwijl ze met haar vijftien jaar nog minder woog dan ons buurmeisje van zes.
‘Ik wil niet dik zijn,’ zei ze steeds en als iemand antwoordde: ‘Je bént ook niet dik,’ dan pakte ze het losse oude-vrouwenvel dat om haar bovenarm slobberde en zei met een energie die haar lichaam eigenlijk niet had en al helemaal niet kon missen: ‘En dit dan, hè? En dit dan? Allemaal vet. Als ik dat er nou maar eens afgelijnd kreeg, dan…’

‘Ze heeft in ieder geval wat magere yoghurt gegeten,’ zei mama op een avond tegen papa en Ivo zei: ‘Ja, en die heeft ze eerlijk gedeeld met de pleepot.’
Ik zag dat hij er zelf van schrok, maar het was te laat. Zijn woorden hingen al in de kamer, als een zwerm nijdige wespen, klaar voor de aanval.
‘Wat?’ zei mama.
‘Ze heeft het uitgekotst,’ zei Ivo onwillig. ‘Ik heb het gehoord.’

Was dat het moment dat ik plotseling begreep wat er met Astrid gebeurd was? Het leek me ineens zo klaar als een klontje: Astrid was een andere wereld ingelokt, een wereld waar niet honger de grootste vijand was, maar eten.
En als het dat was, als Astrid gevangen zat in een andere wereld, een wereld van waan, dan kon ik haar ook weer terughalen. Maar hoe? We konden elkaar wel zien en aanraken, en we konden horen wat de ander zei, maar de echte betekenis van die beelden en die woorden kwam niet over de grens tussen onze werelden heen. Hij werd er uitgefilterd en teruggekaatst.

Op de dag van het Live8 concert zaten we vanaf drie uur voor de televisie en keken naar het grootste concert aller tijden.
Astrid staarde met haar doffe ogen naar de beelden van hongerend Afrika en bewoog de hele tijd nerveus haar knieën op en neer zodat haar hielen op de vloer tikten.
‘Mag het dan in ieder geval op de maat van de muziek?’ zei Ivo geërgerd.
‘Wat?’ zei Astrid, die niet wist dat ze voortdurend zat te friemelen en te bewegen, en zomaar ineens wist ik wat er aan de hand was: Astrid kon haar waanwereld niet verlaten, simpelweg omdat ze niet wíst dat ze ergens aan moest ontsnappen. Voor haar leek alles normaal. Voor haar waren wij het juist die aan wanen leden, die niet zagen dat ze dik was en die niet begrepen dat eten verkeerd was, een slechte gewoonte die je moest overwinnen.
Maar nu had ik ineens door hoe het zat. En ik wist wat ik moest doen. Zij kon dan wel niet naar mij komen, maar ik kon wel haar wereld in gaan en haar mee terug naar huis nemen.
En de weg naar haar wereld kende ik ook: niet eten.

Als Astrid dat kon dan moest ik het toch ook kunnen?

Buiten schijnt de zon en de kamer is wit, zo wit dat het pijn doet aan mijn ogen.
‘Zal ik de luxaflex dichtdoen?’ vraag ik, maar Astrid geeft geen antwoord. Dat doet de machine naast haar bed. Het is geen echt antwoord, alleen een bijna onhoorbare regelmatige zucht.
Ik sta op en laat de zonwering zakken, al vind ik eigenlijk dat ik dat niet verdiend heb. Ik verdien zere ogen. Minstens, want ik heb gefaald. Het is me niet gelukt in Astrids wereld te belanden. Ik kon het nog geen dag volhouden, en omdat ik zo’n slappeling ben zit ik nu in deze kamer, naast dit bed, waarin de schim van Astrid ligt. Haar armen en benen zijn stokjes, haar huid is leerachtig en tegelijkertijd doorschijnend en toch probeert ze nog te bewegen, want ze weet dat ze gevoed wordt, via een slangetje.

‘Je bént niet dik,’ fluister ik.
‘Nee,’ zegt Ivo. ‘Alleen maar gestoord,’ en dan verschijnt er een flinterdun lachje op Astrids gebarsten lippen.
‘Ik kan er niks aan doen,’ mompelt ze en ik antwoord: ‘Ik weet het.’