Geplaatst

Vlindertje

Dit is de dag waarnaar we hebben uitgekeken en niet uitgekeken.
De moeder van Merel heeft ons weggebracht. Ik denk bij mezelf dat dat wel toepasselijk is, want Merels moeder rinkelt en heeft lange zwarte haren en draagt lange felgekleurde rokken en heel veel kralenkettingen om haar nek. Ze ziet er uit alsof ze thuishoort bij een artiesteningang.Merel moet haar Djoi noemen, maar dat vergeet ze altijd en dan rolt Merels moeder met haar ogen en zegt: ‘Ik voel me al oud genoeg zonder dat iemand mij moeder noemt.’
En Merel zegt niet eens moeder, ze zegt mam. En Merels moeder ís ook oud. Vijf-en-dertig! heeft Merel me vol ontzag toegefluisterd.
‘Hebben jullie alles? Boterhammen, maillot, handdoek?’
‘Maham!’ zegt Merel. Ze rolt met haar ogen en stoot mij aan. Belachelijk mens, betekent dat.
Ik knik alleen en maak me zorgen. Is dit de artiesteningang? Ik had me een veel spannender deur voorgesteld. Niet deze saaie grijze, die ook de deur van een tandarts zou kunnen zijn. Maar dan zie ik het bordje. Het is echt hier. Hier gaan balletdansers, acteurs en muzikanten de schouwburg binnen.
Binnen staan de andere meisjes van ons groepje te wachten. Ik zie ze al een jaar lang elke week, maar nu herken ik ze haast niet met hun gewone kleren aan en hun vaders en moeders erbij.
Een groter meisje komt naar ons toelopen. Ik heb haar weleens gezien bij de repetities. Ze danst een solo. Dat betekent dat ze helemaal alleen het toneel op moet. Ik ben blij dat ik dat niet hoef.
‘Zijn jullie de vlindertjes? Kom maar mee. Ik breng jullie naar de kleedkamer.’
We volgen haar door lange smalle lege gangen, een trap op, een hoek om. Niemand zegt iets. We weten allemaal dat dit iets heel bijzonders is. Niet iedereen mag optreden in de schouwburg.
De kleedkamer is kaal en meteen helemaal vol, want een van de muren bestaat helemaal uit spiegels met tafels en stoelen ervoor.
Ik kijk uit het raam. Buiten zie ik Merels moeder praten met andere ouders. Vanmiddag, na de Generale Repetitie, bij de echte uitvoering, komen ze allemaal weer terug om naar ons te kijken.
Onze vlinderkostuums hangen aan een rek tegen de andere muur. De gazen vleugels liggen opgestapeld op een stoel er naast.
‘Gaan jullie je maar gauw omkleden,’ zegt het meisje dat ons hier heeft gebracht. ‘Dan breng ik jullie naar de schminkkamer.’
Ik weet waarom onze gezichten opgemaakt moeten worden. ‘Anders ziet niemand jullie,’ heeft de juf gezegd. ‘Zonder make-up zien ze alleen maar witte vlekken.’
Witte vlekken? Dat begreep ik niet, maar dat durfde ik niet te zeggen. Ik loop naar de spiegel en kijk naar mijn gezicht. Ik heb blauwe ogen, bruine sproeten op mijn neus, rode wangen en een roze mond, net als thuis. Misschien moet je langer of vaker in de schouwburg zijn om een wit gezicht te krijgen?
Achter me zie ik hoe de anderen zich beginnen om te kleden in hun witte of roze vlinderjurkjes. Het mijne is wit. Eronder draag ik een roze maillot. Mijn vleugeltjes zijn ook roze. Bij Merel is alles net andersom.
Dan is het tijd voor de schminkkamer. Het ruikt er zoet en vettig, naar talkpoeder en lippenstift en vreemd genoeg ook naar mijn moeders naaimachine.
Ik klim in een stoel voor de spiegel en kijk toe hoe mijn gezicht bruin gemaakt wordt met een sponsje met creme. Mijn ogen en mijn wenkbrauwen worden zwart en mijn mond vuurrood. Het ziet er gek uit. Ook wel leuk, alsof ik al groot ben, net als Merels moeder.
Er komt een stem van ijzer ergens uit het plafond, die iets zegt over de vlinders. We moeten naar het toneel komen voor de Generale Repetitie.
We volgen de bordjes ‘toneel’, maar ik twijfel. Gaan we echt de goede kant op zo? Dit ziet er helemaal niet uit als een schouwburg. Ik ben wel eens in de zaal geweest en die was rood en warm en zacht en alles glinsterde en gloeide. Dit lijkt meer een werkplaats, een rommelige schuur. Overal liggen rollen touw en kartonnen dozen. Er staan wat meubels en plastic planten en een gouden troon.
Ik heb het koud. De haartjes op mijn armen staan omhoog en mijn benen zijn stijf. En ik moet zo meteen nog wel dansen! Zal dat wel lukken.
En dan staan we ineens op het toneel. Onze juf is er ook. Ze heeft een groot boek in haar handen.
‘Als jullie zo meteen klaar zijn moet je maar even in de zaal gaan zitten, dan zie je hoe het er straks uitziet,’ zegt ze.
De zaal!
Ik volg haar vinger en ik zie die warme rode zaal. Hij is enorm. Er staan wel duizend rode stoelen, op de grond en op balkons langs de muren, driehoog!
De juf zegt waar we moeten staan, tussen de hoge rode gordijnen aan de zijkant van het toneel. Dan begint de muziek van de vlinderdans. Onze dans. We oefenen twee keer, want het toneel is veel groter dan het balletzaaltje waar we elke week les hebben en waar we deze dans gerepeteerd hebben. Het voelt heel echt om vanuit de gordijnen het toneel op te komen.
Als we klaar zijn vraag ik aan Merel: ‘Wat ga jij doen?’
Ze haalt haar schouders op en zegt dan: ‘Even in de zaal zitten?’
Ik ben ook wel benieuwd hoe alles er uitziet vanuit de zaal. En wat moeten we anders doen tot we echt beginnen? Ik weet zeker dat mijn boterham niet in mijn maag past. Bovendien mag mijn witte jurk niet vies worden en moeten mijn lippen juist rood blijven.
Er begint weer muziek en ik loop snel en zit al op de voorste rij als ik ontdek dat Merel toch niet meegegaan is de zaal in. Ik durf niet meer op te staan want op het toneel is de volgende dans begonnen. Ik moet wachten.
De dans ziet er heel echt uit vanuit de zaal. De vloer lijkt glad als marmer, terwijl ik weet dat het gewone houten planken zijn. Je ziet niks van de rommel. Een van de oudere meisjes danst in een cirkel van wit licht die langzaam van kleur verandert. En dan gaan alle lampen uit en er begint spannende muziek en er komen lichtgevende groene geraamtes het toneel op en doen een woeste dans. Als die is afgelopen wil ik weggaan, maar dan komen er twee mannen vlak voor me het toneel op. Ze praten over de voorstelling en het licht, en een van de twee zegt: ‘We kunnen altijd de eerste twee rijen nog laten wegzakken.’
De andere man lacht en zegt: ‘Dan moet zij,’ en nu knikt hij naar mij, ‘even haar benen intrekken.’
Ik kan me ineens niet meer bewegen. Wat bedoelen ze nou? Gaan deze stoelen wegzakken? Maar dan zullen ze me toch wel even waarschuwen? Wat moet ik doen? Nu heel snel opstaan en weglopen? Maar als ik aan het lopen ben en deze rij zakt de grond in? Misschien is het beter als ik rustig blijf zitten en mijn benen intrek. Ik heb te lang getreuzeld. Als ik nu tussen die stoelen ga doorschuifelen…
Verlamd blijf ik zitten en kijk zonder iets te zien naar de rest van de repetitie.
Dan is de dans afgelopen. Er wordt omgeroepen dat we allemaal naar onze kleedkamers moeten voor een laatste controle. De mannen zijn nergens meer te zien en de stoelen hebben niet bewogen. Hebben ze zich bedacht? Maar waarom hebben ze dan niks tegen mij gezegd?
Met stramme benen loop ik naar de kleedkamer.
‘Waar was je nou?’ zegt Merel.
Ik haal mijn schouders op en zeg: ‘Ik heb naar de rest van de repetitie gekeken’ Want ik weet heel goed dat Merel me keihard uitlacht als ik vertel van die mannen en die wegzakkende stoelen.
Ik kijk naar mijn jurkje en voel of mijn vleugeltjes nog goed vastzitten.
Ik ben een vlindertje en tegelijkertijd ook niet.
Een bangerik, dat ben ik. Maar dat hoeft verder niemand te weten.