Geplaatst

De kunst van het voorlezen

Onder mijn herinneringen aan de basisschool is er één uit de vijfde klas. Onze onderwijzer, meneer Hasselsmönning, wilde voorlezen. Hij hield ons de keuze voor tussen een boek waarvan de naam me al lang is ontschoten én bijbelse verhalen. Het was immers een katholieke basisschool. Tot mijn verbazing, achteraf, ging onze voorkeur uit naar de laatste categorie.

Meneer ging op zijn bureau zitten, sloeg zijn benen over elkaar en begon. Heerlijke momenten. Je hoefde alleen maar te luisteren, zodat er alle gelegenheid was om de woorden om te zetten in beelden. Het gaf een gevoel van veiligheid, al wist je toen nog nauwelijks van het bestaan van dat begrip.

Omstreeks dezelfde tijd heb ik pas echt geleerd wat voorlezen kan betekenen. Mijn beste vriend lag met een hersenschudding te bed. Gordijnen dicht, rust, niet lezen. Ik zie nog die kleine kamer voor me. Het bed, de patiënt het door bruin-oranje gordijnen gefilterde licht. En de stoel naast het bed, waarop ik plaatsnam. Hoe het gekomen is, weet ik allang niet meer, maar ik begon voor te lezen. De koning van Katoren, van Jan Terlouw, over de jongen Stach die koning wil worden. Na vele beproevingen, hem opgelegd door tegenstribbelende ministers, bereikt hij zijn doel. Van kaft tot kaft heb ik het voorgelezen, tijdens een reeks van middagen. We hebben er samen van genoten en dat we, nu bijna veertig jaar later, nog altijd goede vrienden zijn, moet daarmee te maken hebben. Al beseften we het niet – het was 1971, we waren 11 jaar, dan doe je niet aan grote woorden – we deelden ervaringen die uiteindelijk hoogstpersoonlijk zijn. En daarmee ook de veiligheid en sereniteit die voorwaarden zijn voor een zo intense beleving.

Een beetje psycholoog trekt nu vast al een wenkbrauw op. Veiligheid? Sereniteit? Wat vertelt dat over de gezinnen waarin die jongetjes opgroeiden? Die vraag kan ik alleen voor mezelf beantwoorden. Mij zegt het dat het gezin waarin ik groot werd bij vlagen zeer onveilig en zelfs bedreigend was. Aan alle stormen, die ik toen overigens helemaal niet kon duiden, wist ik me te onttrekken door dat boek voor te lezen. De tijd stond stil, alles was ver weg, het ging om Stach en zijn belevenissen. Heel veilig, heel geborgen.

Ironisch genoeg hebben de uurtjes in die kleine slaapkamer een vervolg gekregen in de slaapkamer van mijn dochter. Vele jaren heb ik ’s avonds aan de rand van haar bed gezeten. Eerst met de boeken van de onvolprezen Jip en Janneke, daarna met andere meesterwerken van Annie M.G. Schmidt. We hebben Pluk gevolgd in de Petteflet en de belevenissen van Otje op de voet gevolgd. Later hield Pietje Bell ons bezig en hebben we gelachen om Hielke en Sietse Klinkhamer, de schippers van de Kameleon. Daarna leidde Thea Beckmann ons rond door de geschiedenis en bevoeren we met de scheepsjongens van Bontekoe de wereldzeeën. Tot er, in de loop van de tweede klas gymnasium, een natuurlijk eind aan kwam.

Was ook dat een onuitgesproken uiting van verlangen naar veiligheid en geborgenheid? De wijsheid van achteraf gebiedt me om voorzichtig bevestigend te antwoorden. Het sterkt me in de overtuiging dat voorlezen een band schept die nooit ophoudt. Even creëer je een bijzondere sfeer; deel je gevoelens en wensen zonder daarvan bewust te zijn. En goede herinneringen die nooit meer kapot kunnen. Pas vertelde ik mijn allang volwassen dochter dat ik een documentaire over Annie M. G. Schmidt had gezien. Uit 1990, bij gelegenheid van de presentatie van haar kinderboekenweekgeschenk. Ze knikte en haar ogen begonnen te stralen. ‘Jazeker, dat was Jorrie en Snorrie. Jij hebt het me nog voorgelezen.’

Als ik nu weer lees dat voorlezen het geëigende middel is om ontlezing tegen te gaan, zal ik braaf knikken. Ja hoor. De echte waarde ligt vele malen dieper. Voorlezen schept een band die nooit verloren gaat. In de samenleving van nu hecht ik daaraan meer dan aan het bestrijden van ontlezing.

Die vriend, aan wie ik ooit De Koning van Katoren voorlas, zal het stellig beamen. We reizen nu al bijna 45 jaar door de tijd. Ik ben inmiddels 50, hij wordt het zeer binnenkort. Aan zijn eerste halve eeuw draag ik deze column op in dankbaarheid.

Hans Morssinkhof