Geplaatst

Rijstpap met gouden lepeltjes

            Het regende onbarmhartig vorige zaterdag. De duisternis greep om zich heen. Precies op dat moment organiseerde het Gerard Walschap Genootschap een studiemiddag met als titel Gerard Walschap: wereld en geloof. Uitgangspunt was de visie die monseigneur Albert Dondeyne en Gerard Walschap er op nahielden in het begin van de jaren zestig. De studiemiddag bestond uit een debat tussen Etienne Vermeersch en mezelf, voorbeeldig geleid door Joris Gerits van de Universiteit Antwerpen.

            Voor ik het goed en wel besefte waren wij in een geanimeerd gesprek over het hiernamaals gewikkeld. Dat gaf mij een goed gevoel. Niet alleen omdat ik voor Etienne Vermeersch veel sympathie koester en graag met hem discussieer. Maar ook omdat het hiernamaals een prachtig thema is. Een belangrijk thema ook, want of het met de dood definitief afgelopen is of niet, blijft een vraag van algemeen belang. Anders gezegd: als dit onderwerp van geen tel is, welk onderwerp telt dan wel? Verkeersdrempels? Eindejaarslijstjes? Vlaamse onafhankelijkheid? Geef mij maar het hiernamaals. Ik praat er graag over. Ik weet er niets van.

           Het woord zelf, hiernamaals, zit al goed fout. Hier wijst op plaats, na duidt op tijd. Nadat wij gestorven zijn, breekt een andere tijd aan, die wij elders zullen doorbrengen. Die gedachte schuilt in het begrip hiernamaals zelf. Een hopeloos beperkte gedachte, maar de mens kan nu eenmaal niet anders dan denken in een context die tijd en ruimte vooronderstelt. Etienne Vermeersch vroeg zich af of wij de homo erectus in het hiernamaals zullen mogen verwelkomen. En is er ook een plaatsje voor aardige reptielen? Mooi. Het is de taak van slimme mensen om eenvoudige vragen te stellen. Zij kunnen dat. Zij durven dat. Zij kunnen het zich veroorloven. Duidelijk werd dat mijn collega niet in het hiernamaals gelooft.

            Ik eigenlijk wel. Meestal toch. Ik geloof dat de mens in zijn diepste verwachtingen niet zal worden ontgoocheld. Hoe zoiets verder moet, is mij onduidelijk. Merkwaardig is dat katholieke kerkleiders het ook niet langer lijken te weten. Of ze weten het wel, maar houden het angstvallig voor zich. In de goede oude tijd werd de verrijzenis van het vlees verwacht. De mens staat op uit de dood. Met zijn lichaam. Maar hoe dan wel, vraagt Etienne Vermeersch zich zeer terecht af. Als een seniele oude man? Als een krachtige jongeling? Als een kind? Als een embryo?

            Stilaan legde de kerk de nadruk op andere formules. Bijvoorbeeld: wij staan geschreven in de palm van Gods hand. Mmja. God heeft dus een hand. Met daarin een palm. Nog een poging. "Wij leven verder in de herinnering van God." Zozo. Is dat goed nieuws? Hebben wij daar wat aan? Als ik eerlijk ben, ik word er niet meteen wild van, van dat voortleven in de herinnering van God.

            Nu ik oud ben en onwijs, stel ik mij het hiernamaals anders voor. Het is een heerlijke plek waar wij rijstpap eten met gouden lepeltjes. Dat geloof ik heel oprecht. Velen leverden de laatste decennia kritiek op dit fraaie beeld. "Ik lust geen rijstpap", protesteren de goed doorvoede en intellectueel geëmancipeerde lezers van de Michelingids 2007. Andere sceptici vullen aan met de gevleugelde woorden: "Wat hebben ze ons vroeger allemaal wijsgemaakt?"

            En toch geloof ik in rijstpap met gouden lepeltjes. Waarom? Omdat het heel, heel zeker is dat het niet zo zal zijn. Het beeld is dermate helder, concreet en naïef dat iedereen direct aanvoelt: dit klopt niet. Precies daarom geloof ik erin. Wie vertrouwt in een hiernamaals waarin we rijstpap eten met gouden lepeltjes, drukt twee dingen uit: zijn hoop op eeuwig leven en zijn menselijk onvermogen om zich daar iets concreets bij voor te stellen. "Rijstpap met gouden lepeltjes" betekent dat je de hoop opgeeft om het ongrijpbare te grijpen. Dat geldt minder voor de palm van Gods hand, of voor het voortleven in zijn herinnering. Die beelden zijn ambitieuzer. Zij wekken de schijn dat ze op enige kennis berusten. De rijstpap niet. Ik hou van haar.

            Etienne Vermeersch is het daar wellicht niet mee eens. Misschien eet hij in het hiernamaals een ander gerecht, bovendien met mes en vork, zoals het een heer van stand betaamt. Dat vernemen wij later wel. Ondertussen blijft het heerlijk om, onder professoren, op een donkere middag in december openlijk over het hiernamaals te discussiëren, waarbij zelfs op een gegeven ogenblik het fameuze urinoir van Marcel Duchamp in beeld kwam. Hoe, dat wilt u beslist niet weten.