Geplaatst

De scholen zijn weer begonnen

En ook nu weer worden we al fietsend onverwacht overvallen door de tekst op het spandoek. Compleet uit het veld geslagen zijn we bij het lezen van het spandoek boven de straat. Daarop prijkt een fatale mededeling: de scholen zijn weer begonnen.
Alarm! Een boodschap vol stille dramatiek.

Zijn weer begonnen. Mijn god, waarom? Scholen stralen immers een desolate schoonheid uit wanneer zij gewoon gesloten zijn en ruimte scheppen voor vrijheid.
Zijn weer begonnen. Woorden waaruit een laconieke, bijna aandoenlijke ernst blijkt. Frivoliteit en onderwijs werden in mijn jeugd nog niet met elkaar in verband gebracht. Onderwijzers droegen stropdassen, leraressen oogden zedig en kuis. Het was de tijd die aan de teloorgang der zeden voorafging.

Zelf ging ik met een zekere tegenzin naar school. Niet zozeer de heropening ervan maakte mij mistroostig, maar wel het koude feit dat de schoolpoort, als je eenmaal binnen was, achter je rug weer dicht ging. De school had tot taak de wereld van het kind groter te maken, maar het tegendeel gebeurde, want de poort viel in het slot, zodat het landschap dat zich daarachter uitstrekte, zonder verdere uitleg verdween. Waarom eigenlijk? Om de ontsnapping van kinderen te verhinderen? Om de buitenwereld af te weren? Hoe dan ook, de poort bleef gesloten, de schooldag begon, de tijd was eindeloos, de ruimte beperkt.
Ik heb maar één jaar kleuteronderwijs genoten, wat tot op vandaag een verklaring vormt voor een aantal hiaten in mijn opvoeding, die te pijnlijk zijn om ze hier publiekelijk te etaleren.

Eens op school aangekomen, hunkerde ik vrijwel onmiddellijk naar de buitenwereld. Zeker, niet alles was gore ellende. Lieflijk oogden de plaveien van de speelplaats, en in de kloostertuin stonden een schommel, een klimrek en een wip zij aan zij op de aanstormende kleuters te wachten. Geen kwaad woord over deze troostende tuigen. Maar toch: de haag was hoog, de poort bleef dicht. Niemand overschreed de grens.

Niemand? Er was een uitzondering. Af en toe troffen wij de pauw van boer Hendrickx, de buurman van de school, in de speeltuin aan. Soms zat het dier op de wip, maar het was toch vooral het klimrek dat zijn belangstelling wegdroeg. De kleuters koesterden een diep respect voor het waardige beest. Ze keken het aan met glinsterende oogjes, ze lachten zonder een zweem van spot. De pauw had natuurlijk zijn intrinsieke schoonheid mee. Hij was gewoon prachtig en ondernam geen enkele poging om zijn ijdelheid te verbergen, waaruit bleek dat hij een mannetje was. Maar een andere factor droeg nog meer bij tot zijn populariteit: hij bevond zich op een plaats waar hij niet hoorde te zijn. Over dat laatste bestond geen twijfel. Wij kleuters voelden het allemaal aan: een pauw past niet op een klimrek, laat staan op het klimrek van de buren. Onverwachte aanwezigheid, lichtjes ongeoorloofde aanwezigheid, dat bood de pauw. Het zou een definitie van liefde kunnen zijn.
De pauw wàs natuurlijk zeer geliefd. Omdat hij een dier was en dus zijn daden niet hoefde te verantwoorden? Misschien. Omdat hij, in vergelijking met andere pauwen, een buitengewone zielengrootheid aan de dag legde? Mogelijk. Maar boven alles bracht hij de wereld naar de school. De wereld: heerlijke wanorde, slordige schoonheid, absoluut gebrek aan onderdanigheid. De pauw verruimde onze horizon. Hij overtrad de voorschriften, maar niemand joeg hem weg. Integendeel, hij zorgde voor een vreemde opluchting. Ook zij die de schoolpoort hadden gesloten, waren blij dat de pauw de vastgestelde grenzen niet voor lief nam. Diep in hun hart dachten ze: als het hem lukt naar binnen te komen, vinden wij misschien ooit de weg die ons uit onszelf bevrijdt.

Althans, zo zie ik het nu. Want ik begrijp maar al te best dat de poort van een kleuterschool veilig gesloten dient te blijven. Toch is ook de pauw onmisbaar. Hij is wellicht een beetje terloops gestorven in de vroege jaren zestig. Ik gedenk hem met liefde en eerbied, en aarzel niet hem een van mijn grootste leermeesters te noemen.

Rik Torfs