Geplaatst

Tokyo Station Hotel

            In de Camelia Bar van het Tokyo Station Hotel, gebouwd in 1915, drinken zakenlui ingewikkelde cocktails die hen doen vergeten dat ze Japanner zijn. Late treinen komen zuchtend tot stilstand. Ik zie ze schimmig achter een raampje met troebel glas, eerder een patrijspoort eigenlijk. Niet ongezellig, de Camelia. Slechts elf zitplaatsen. Vele flessen stevige Schotse whisky verschaffen de bar een aanblik van solide mannelijkheid, zoals die in 1915 nog bestond, iets oudere lezers zullen het zich herinneren.

            Op deze plek verliest Tokyo even zichzelf, dreigen flegma en zelfvertrouwen te groot, te Brits, te gemakkelijk te worden.

            Eigenlijk is Japan een sympathiek land. Ik weet het, een Nederlander die de jappenkampen heeft gekend, vindt dat wellicht niet. Er is geen enkel volk dat zich nooit aan wreedheden is te buiten gegaan. Maar de sfeer die ik vandaag proef, aarzelt op vreemde wijze tussen inspanning en sentimentaliteit.

            Eerst en vooral is er de inspanning. De Japanner laadt haar monter op zijn schouders. De opvoeding is streng en op keurige schooluniformen zoekt de waarnemer tevergeefs een ontbrekende knoop of sporen van opspattende sauzen. Later zet het voluntarisme zich door. ’s Avonds heel laat en ’s morgens heel vroeg razen overvolle treinen Tokyo uit en in. Wie in de andere richting reist en ze kruist, ziet in een flits opgeheven armen, handen die zich vastklampen aan lussen. Weerloze oksels in overvolle wagons. Daar schuilt iets kwetsbaars in. Het risico van een kwalijke geur bijvoorbeeld, hoewel dat in Japan best meevalt. En er is ook het gevaar van het absurde gebaar. De hand die reikt naar de lus, telkens opnieuw. De dagelijkse plicht kan niet worden vervuld zonder het ritueel van de weerloze oksels.

            Vergeten Japanners niet te leven? Geniet, want u gaat dood. Misschien. Toch voel ik meer voor een soms wat ontspoorde inzet dan voor krachteloze onthaasting, die mij te uitgeblust en te post-katholiek in de oren klinkt. Fanatieke inzet heeft iets. Ik hou van mensen die durven te overdrijven en die bovendien voldoende energie hebben om het nog te doen ook.

            Naast de inspanning is er het sentiment. Kleine Japannertjes worden opgevoed met mierzoete verhalen over Heidi en Peter, liefdevol geitjes hoedend in de alpenweiden van het Zwitserse stadje Maienfeld. Het landschap is onbevlekt en de harten zijn zuiver.

            In de daluren, wanneer het in de metro rustig is, verdiepen reizigers zich in boeken die zonder uitzondering met liefde zijn gekaft, waardoor letters een warm gevoel krijgen en zinnen zich geborgen weten. Ondertussen kan je op de televisie kijken naar het verhaal van een jong meisje dat zielsveel houdt van een paard met een gekwetst been. Het meisje huilt, het paard lijdt, maar het geneest. En om hartstochtelijk naar kersenbloesems te kijken, nemen Japanners een paar dagen vakantie.

            Deze naïeve sentimentaliteit heeft iets ontroerends. Zij vormt een zachte aanklacht tegen de harde samenleving en het extreme plichtsbesef, maar – en hier schuilt haar zwakheid – zonder de hoop op werkelijke verandering. Integendeel zelfs, sentimentaliteit bevestigt de macht eerder dan dat ze haar bedreigt.

            Sentimentaliteit is een vorm van gehoorzaamheid. Tranen worden weggepinkt en kinderdromen herrijzen uit de nevelen van de tijd, maar tegelijk is er een afwezigheid van strijd, een stilzwijgend beleden ongeloof in waarachtige verandering. Het is wellicht geen toeval dat in Japan de liberale democratisch partij sinds de tweede wereldoorlog onafgebroken aan de macht is gebleven. Charisma, waarover premier Junichiro Koizumi ongetwijfeld beschikt, zoekt zich een weg langs gebaande paden. Sentimentaliteit bevordert stilstand.

Ook kunst en literatuur stagneren wanneer overdreven sentiment de toon zet. Allebei moeten ze af en toe de pijngrens verleggen. Ze hebben vermetelheid en durf nodig om zelf te overleven en anderen gelukkig te maken.

            Inspanning en gevoelens, hoe hou je ze in godsnaam in balans, bedenk ik in de Camelia Bar een korte nacht verwijderd van mijn vertrek uit Tokyo. Naarmate de avond vordert, overheerst sentiment. De bar is een verkwikkende oase, zoals hij verscholen ligt in de oksels van het eindeloos vertakte station. De Camelia: op dit late uur een kapel. Met niet langer een ruit, maar een glasraam naast de flessen Macallan en Glenmorangie. O krachteloze sentimentaliteit. Ook vanavond zal de wereld niet veranderen, maar misschien is dat niet nodig.

Rik Torfs