Ik heb in 1984 Roemenië doorkruist in een lichtblauwe Dacia. Zijn gezondheid was wankel, zodat de garages van de provinciesteden mij stilaan lief werden. Reserve onderdelen bleken alleen voorradig wanneer naast geld ook een paar pakjes Kent-sigaretten op tafel kwamen. De armoede vertekende de mooiste glimlach. In zijstraten of in verwilderde Transsylvanische parken vroegen amandelogige Roemeense meisjes mij drie keer ten huwelijk. Hoe raak je anders op legale wijze je prachtige maar leeggeroofde land uit? De meisjes waren duidelijk bereid om er heel veel voor te lijden. Het regime van Nicolae en Elena Ceaucescu leek geschapen voor de eeuwigheid. Vijf jaar zou het nog overeind blijven.
In Roemenië geen fluwelen revolutie, maar kogels en bloed. Wie op wie schoot in de decemberdagen van 1989 zal de geschiedenis uitwijzen. De geschiedenis, de toekomst, later. Voor de waarheid is het in Boekarest na vijftien jaar nog altijd te vroeg. Inmiddels zijn de kogelgaten in officiële gebouwen vakkundig gedicht. Zij verwijzen naar niets anders meer dan naar zichzelf. Zij zijn weer gebouw, en niet langer wonde.
Boekarest ziet er niet slecht uit, maar ook niet goed. Er zijn te veel arme wijken met overal zwerfvuil en hier en daar mensen. Eenzamer dan elders wachten zij op de tram. Zij zoeken geen warmte of verstrooiing bij elkaar, maar staan met grote tussenruimte rechtop, in zichzelf gekeerd, helemaal alleen met hun onuitgesproken verlangens in een afgetakelde buurt. Kaarsen op een altaar. Hun vlammetje is klein en brandt vergeefs.
Tegelijk etaleren dure wijken de vulgaire rijkdom van de parvenu. Dorische zuilen flankeren de ingangsdeuren van protserige palazzi die de gratie van het evidente missen. Bewakingsdiensten en alarmsystemen bezegelen de apartheid.
Rijkdom ziet er wat schunnig uit in een land waar het gemiddelde maandloon zowat 120 euro bedraagt. Voor één job dan, de meeste mensen hebben er twee of drie, dan heb je meer geld en spendeer je er minder.
Hazy is de lucht in Boekarest wanneer ik arriveer, doorheen het spitsuur dender. Zonder dralen begint de vergadering op het staatssecretariaat voor religieuze zaken. De nieuwe wet over de godsdienstvrijheid staat al jaren in de steigers, staatssecretarissen kwamen en gingen, stierven of werden ontslagen. De wet moet natuurlijk vrijheid bieden, maar ook een aantal mensen tevreden houden. De orthodoxe patriarch van Boekarest bijvoorbeeld. Hij is stokoud en ontvangt een salaris gelijk aan dat van president Ion Iliescu. In Roemenië is het een morele plicht de patriarch te bewonderen. Kritische kanttekeningen zijn heiligschennis.
Religieuze leiders zijn belangrijk. De katholieke aartsbisschop verplaatste zich tot voor kort in een gele Corvette, tot een zekere stramheid bezit van hem nam en hem verhinderde volledig zelfstandig achter het stuur neer te dalen. Bij ons zou dat niet kunnen: een bisschop in een Porsche Cayenne. Je zou wat horen. Een kerkleider dient aan zulke frivoliteiten te verzaken, en wel uit idealisme. In Roemenië houdt slechts jicht een bisschop uit een sportwagen. Religieuze leiders mogen hier openlijk levensgenieters zijn.
Maar de wet dient niet alleen religieuze leiders te vriend te houden, er zijn ook nog de Amerikanen, nos amis américains zoals ze tijdens de besprekingen worden genoemd. Zij blijven hun model van godsdienstvrijheid opdringen, de ideeën die Thomas Jefferson meer dan tweehonderd jaar geleden voor Virginia formuleerde moeten ook door Roemenen worden omarmd. Anders zijn de economische gevolgen niet te overzien. De vraag is dus: hoe hou je de morele kolonisator van de wereld tevreden zonder je eigen geschiedenis te verloochenen? Hoe zeg je ja aan de oppervlakte die de Amerikanen zo lief is, terwijl je neen bedoelt op een dieper niveau waarvoor onze vrienden minder belangstelling koesteren?
Wij vergaderen een paar dagen tot diep in de nacht. De wijn heet Vampire en is uitstekend. Na afloop glundert Laurentiu Tanase, de staatssecretaris, een man naar mijn hart. De wet komt er binnen de maand, zegt hij. Droomt hij. Precies dan zijn er verkiezingen, die zijn partij gaat winnen, ofschoon, voegt hij eraan toe, nipt. Nipt, nipt, nipt. Dus een laatste glas Vampire. Wij klinken allemaal, en lachen, want niets is zeker.
Aan tafel zit één ambtenaar die ons met stuurse blik beoordeelt. Heel erg is dat niet. Gebrek aan zin voor humor wijst niet noodzakelijk op ernst.
Rik Torfs