Geplaatst

Voor het zingen de kerk uit (1 van 2)

Misschien doe ik er goed aan eerst op te merken een groot liefhebber van het gregoriaans te zijn. De slepende zang helpt me om me los te maken van het alledaagse en even – zo ervaar ik het althans – contact te maken met Onze Lieve Heer. Daarom heb ik tot zeer recent meegezongen in de gregoriaanse Schola Cantorum van mijn toenmalige parochie. Iedere zondag wordt daar nog de Latijnse hoogmis gevierd, waarin niet veel Nederlands valt te beluisteren.

En iedere zondag was dat een weldadig bad. Eén en al mystiek en ritueel, omlijst door brandende kaarsen en opstijgende wierook, om duiding te geven aan wat ten diepste onbegrijpelijk is. God is een niet in menselijke termen te vatten mysterie. Juist hierom is het Latijn, als taal die ik niet beheers, voor mij het perfecte voertuig om mijn geloof te kunnen vieren.

Uit deze achtergrond spreekt dat ik minder gecharmeerd ben van de liturgie in de volkstaal. Daarin klinkt geen waardeoordeel door. Liturgie moet aanspreken; moet je optillen om een blik te kunnen werpen in die andere wereld waarvan je het bestaan vermoedt en waarop je vertrouwt. De Latijnse liturgie mag dan de vorm zijn die mijn spiritualiteit het meest aanspreekt, anderen geven uit eendere overweging de voorkeur aan een viering in het Nederlands. Gelukkig de kerk die zoveel ruimte biedt.

Wel heb ik me soms smalend uitgelaten over Nederlandse gezangen. De evergreen ‘Uit vuur en ijzer, zuur en zout’ heb ik wel het ‘Storklied’ genoemd of zelfs het ‘volkslied van Hengelo’ – de stad waar ik ben geboren en 46 jaar heb gewoond. Vuur en ijzer lieten zich gemakkelijk associëren met de vroegere machinefabriek Stork die mijn stad groot heeft gemaakt. En omdat daar zout uit de bodem wordt gehaald, had dit lied gerust ook haar volkslied kunnen zijn. Als een ontheiliging heb ik de tekst overigens nooit beschouwd. Andere evenmin – ik herinner me dat ik enkele jaren terug in een paaswake een lied vond met de opwekkende tekst: ‘Wordt wakker, slaapkop, het is opstaan uit de dood geblazen.’ Ik lag dubbel van het lachen. Lig je eindelijk te genieten van de eeuwige rust, loopt die rotwekker wéér af. Ik vrees dat ik me geërgerd zou omdraaien.

De kentering kwam tijdens een vakantie in Umbrië en Toscane, bijna twee jaar terug. Twee weken lang een strakblauwe hemel, schitterende steden en kerken, adembenemende landschappen. Onderweg, in de auto, een cd van Trijntje Oosterhuis. Niet helemaal mijn smaak, maar één lied kon ik niet genoeg horen. Het is van de hand van haar vader Huub. Steeds kwam die éne regel terug: ‘Ken je mij, wie ben je dan, weet jij mij beter dan ik?’ Hier hoorde ik de gelovige die zijn mystieke God in de ogen ziet. Conventionele aanspreektitels verliezen hun betekenis, want deze God kent mijn gevoelens en angsten. Weet ze vóór ik ze uitspreek en is daarom nabij – nabijer dan ooit iemand. Hier wordt op sublieme wijze een Godservaring bezongen.

Hans Morssinkhof