Geplaatst

HET LEED DAT EEN STADSDICHTER KIEZEN HEET 1

Vanaf 6 april zal ik dagelijks een column die past in een reeks, op mijn weblog plaatsen. De titel van de reeks is HET LEED DAT EEN STADSDICHTER KIEZEN HEET. Ik zal in de columns mijn ervaringen met het stadsdichterschap beschrijven en mijn bezwaren formuleren tegen de procedure die de stad Tilburg volgt bij de benoeming van een volgende stadsdichter. Ik zal tegelijk de vraag of ik me voor de komende periode wel of niet kandidaat stel, beantwoorden en het besluit dat ik genomen heb, toelichten.

I

Het woord ‘stadsdichter’ veroverde voor het eerst een plaats in mijn idioom in het jaar 1996.

In de jaren tachtig en negentig ontwikkelde ik allerlei literaire initiatieven in Tilburg. Ik stak daar veel energie en tijd in. Mijn motivatie was dat ik graag in een stad leefde waar interessante zaken te beleven waren en dat er dan alles voor te zeggen viel dat ook ikzelf een steentje bijdroeg aan een levendig cultureel klimaat, bijvoorbeeld door op literair terrein een en ander te organiseren. Om alles beter te stroomlijnen en de mogelijkheden voor het verkrijgen van subsidie voor initiatieven te vergroten, richtte ik samen met Cees van Raak in 1995 een stichting op: Stichting Volzin. De statuten van de stichting vermelden expliciet het bevorderen van het literaire klimaat in de stad en het behartigen van belangen van Tilburgse auteurs. Ikzelf was voorzitter, Cees van Raak secretaris en er waren een penningmeester en enkele bestuursleden onder wie de jurist Chris Ketelaars.

Stichting Volzin was erg aktief. Ter illustratie daarvan de volgende getallen. In februari 1997 werden 10 subsidie-aanvragen besproken en van een advies voorzien door het Tilburgs Letterenoverleg. Daarvan werden er 6 ingediend door Stichting Volzin. Van die 6 verzoeken werd 1 subsidieverzoek ter vergadering ingetrokken, 2 werden van een positief advies voorzien en 3 van een negatief. Een van die laatste aanvragen was de instelling van het stadsdichterschap. De lijst ‘Incidentele Letterenactiviteiten van 1997′ vermeldt ten aanzien van het stadsdichterschap als aktiviteit: ‘Functie van stadsdichter in het leven roepen. Aanvraag is door organisatie teruggebracht tot f. 3.000,00.’ Stichting Volzin had de hoogte van de subsidie-aanvraag verminderd. Het beschikbare budget voor de letteren werd door de gezamenlijke aanvragen overschreden, door het bedrag van deze aanvraag te verlagen, werd de kans op een toekenning vergroot.

Dachten we. Wij van Stichting Volzin.

De aanvraag werd afgewezen. De motivatie luidde: ‘Betreft niet een zelfstandige literaire activiteit, maar een aanvulling op reeds georganiseerde festiviteiten. Daarnaast staat de gevraaagde subsidie niet in een redelijke verhouding tot de lasten en tot de eigen inkomsten en overige baten.’ Er mocht dus geen stadsdichter komen. Ik ga hier de validiteit en redelijkheid van de argumenten om de aanvraag af te wijzen verder niet toelichten. Er bleef overigens nog één reden, de voornaamste reden, om de aanvraag af te wijzen onvermeld. Die werd bij een andere aanvraag als volgt geformuleerd: ‘De gevraagde vergoeding voor te verrichten werkzaamheden valt aan te merken als inkomensvorming.’

Dit laatste argument om een aanvraag af te wijzen werd in de loop van jaren talrijke keren aangewend om initiatieven te blokkeren. Het hing af van de ambtenaar die het Letterenoverleg namens de gemeente bijwoonde, of er gebruik van werd gemaakt. De ene ambtenaar zag in deze zogenaamde subsidievoorwaarde niet of zelden een reden om een aanvraag af te wijzen. Onder ‘het bewind’ van een dergelijke ambtenaar konden de meeste initiatieven doorgang vinden en gebeurde er veel. Een andere ambtenaar opereerde strikt formeel en dan werden de meeste initiatieven geblokkeerd. In 1997 en volgende jaren stond op cultuur bij de gemeente een ambtenaar aan het roer die de regel ‘De gevraagde vergoeding voor te verrichten werkzaamheden valt aan te merken als inkomensvorming’ rigoureus en blindelings toepaste. Daardoor sneuvelden in februari 1997 3 van 6 aanvragen. Ook de instelling van het stadsdichterschap sneuvelde. Het was overigens bij het Tilburgs Letterenoverleg niet zo dat de ambtenaar bij het verstrekken van adviezen aan de gemeente besliste. Hij adviséérde de leden van het Tilburgs Letterenoverleg. Die leden waren instellingen en stichtingen zoals Stichting Volzin. Het advies van de ambtenaar kon gevolgd worden of terzijde gelegd worden. In die jaren volgden de leden van het Letterenoverleg het advies van de ambtenaar telkens, behalve wanneer ik hen daarvan wist af te houden.

Het afschieten van 3 van de 6 (eigenlijk 5, de teruggetrokken aanvraag telde niet meer mee) van de aanvragen die Stichting Volzin indiende, en met name de aanvraag voor instelling van een stadsdichterschap, deed iets in mij knappen. Ik was jaren bezig geweest weerstanden te overwinnen en de gemeente en mijn collega’s in het Tilburgse Letterenoverleg voor goede initiatieven te winnen, en telkens werden ze afgeschoten. Door die collega’s. Op advies van de gemeente(ambtenaar). Het beleid van het Letterenoverleg werd bepaald door een combinatie van domheid en ongefundeerd ontzag voor de overheid. Een advies van een overheidsdienaar moest gevolgd worden, ook al was dat aantoonbaar fout en dom.

Ik slaagde er daarna steeds minder goed in mezelf ervan te overtuigen dat ik met mijn inspanningen voor de cultuur in Tilburg door moest gaan en met nieuwe initiatieven moest komen. Toen leden van het Letterenoverleg mij later dan ook vroegen enkele van de afgewezen aanvragen opnieuw in te brengen, omdat ze inzagen dat ze de afwijzing ten onrechte gesteund hadden, ging ik op dat verzoek niet in. Ik kon het niet meer opbrengen tegen het frustrerende beleid van de gemeente en de laffe tegenstand van de leden van het Letterenoverleg in nog voor het literaire leven in de stad te knokken. ‘Als ze het niet willen, krijgen ze het ook niet.’ Dat was wat ik dacht. Ik dacht:  ik ga me weer op mijn eigen werk richten.

Ik wikkelde nog een aantal initiatieven af, zaken die al liepen of die ik toch erg graag nog verwezenlijkt zag, en droeg daarna het voorzitterschap over aan Chris Ketelaars. Tot die zaken die ik nog verwezenlijkte, behoorde de oprichting – samen met Cees van Raak – van een literaire website die zich zou richten op Tilburg en omgeving. De site kreeg de naam Literair Tilburg en werd na twee jaar door Ed Schilders overgenomen. Hij gaf er de naam Cubra aan.  

Zes jaar later lanceerde raadslid Marcel Degen het plan om een stadsdichter benoemen. Hij kende mijn eerdere voorstel niet. Wel nam hij, na vernomen te hebben dat ik ook al eens met een dergelijk voorstel kwam, contact met me op. Ik stuurde hem de aanvraag van Stichting Volzin uit 1997.

Ik heb ooit, toen me gevraagd werd hoe ik aan het idee kwam een stadsdichter te benoemen, gezegd dat ik als eerste in Nederland een dergelijk voorstel lanceerde en daarbij geïnspireerd werd door het Engelse fenomeen stadiondichter of clubdichter. Als voetbalclubs een clubdichter aanstelden om de heldendaden en nederlagen van hun club te bezingen en in eeuwige poëzie onder te brengen, waarom dan geen stadsdichter aangesteld? Ook het bestaan van de Poet laureate, de Engelse Dichter des Vaderland die al een lange geschiedenis kent, droeg aan het idee bij.

Ik vernam later dat Venlo al in 1993 een stadsdichter kende, te weten Emma Crebolder. Ze werd voor één jaar aangesteld. Na dat jaar stierf de stadsdichter alweer uit.

Ik herinner het me niet, maar ik acht het heel goed mogelijk dat ik het woord stadsdichter niet ook zelf uitvond en al eerder hoorde noemen, misschien wel door die Emma Crebolder. Een zeldzame keer ontmoette ik haar in Amsterdam, bij uitgeversfeestjes.    

Marcel Degen volgde in zijn voorstel aan de gemeenteraad het idee voor een stadsdichter zoals ik het verwoord had, inclusief de hoogte van het honorarium. Eén aspekt nam hij niet over. Ik had in mijn voorstel opgenomen dat de gemeente de stadsdichter een mooi kostuum ter beschikking zou stellen, niet te modieus, statig en een beetje indrukwekkend. Hij of zij zou optreden bij belangrijke, officiële gelegenheden en eventueel bij speciale gemeenteraadsvergaderingen. Met gedragen stem zou hij zijn poëtische werkstuk voorlezen, in gepaste stilte, en daarna zou hij terwijl hem het gepaste respekt betoond werd, zaal of katheder verlaten. Geen flauwekul. Een serieus optreden dat niet ontsierd zou worden door een ‘voor Tilburgers typische spontaniteit, humor en zin voor relativering’.

Als eerste stadsdichter had het bestuur van Stichting Volzin dichter Ko de Laat op het oog.

 

Alle berichten van deze auteur