Eerst gleden er alleen maar stenen en beton voorbij. Flatgebouwen, en daarna huizen met tuinen, steeds minder, tot er alleen nog maar weilanden langs het raam vlogen, en grasland vol met koeien en kalfjes, net zo snel voorbij als ze in beeld kwamen. Bomen. Velden met schapen en lammetjes. Eenzame huizen, boerderijen. Water. En als Saskia dichterbij het raam keek dansten er lange palen die bovenaan verbonden waren met draden, die meedeinden op de maat van de trein.
Saskia leunde met haar kin in haar hand, tot haar vader ineens zei: ‘Kijk, de bollen.’
‘De bollen?’ zei Joep. Hij haalde zijn neus van zijn gameboy en drukte hem tegen het raam. ‘Waar?’
‘Dáár.’
‘Ik zie geen bollen,’ zei Joep. Hij keek overal, naar de voorbijschietende grond en naar de lucht.
‘Die velden!’ zei Saskia. Ze prikte met haar vinger tegen het raam, waar grote gekleurde vlakken – rood, geel, paars, wit, oranje, roze, blauw – voorbijschoven.
Maar Joep keek nog altijd of hij er niks van snapte.
‘De bollenvelden, slome,’ zei Saskia.
‘Dat zijn toch geen bollen?’
‘Welles.’
‘Nietes.’
‘Hé!’ zei hun vader scherp.
‘Zelf een slome,’ zei Joep toch nog gauw, en boog zich toen weer over zijn gameboy terwijl Saskia naar de gekleurde velden keek.
‘Waarom heet dat eigenlijk de bollen?’ vroeg ze aan haar vader, en die antwoordde: ‘Zo noemen we dat nou eenmaal.’
‘Het zijn bloemen,’ zei Joep zonder op te kijken. ‘Geen bollen. We moeten het de bloemenvelden noemen.’
‘We noemen het nou eenmaal de bollenvelden,’ zei Saskia en Joep snoof en zei dat dan dan stom was en Saskia zei: ‘Helemaal niet,’ al vond ze stiekem eigenlijk best dat Joep gelijk had. Sowieso leek het meer een schilderij, of een regenboog die op de grond gevallen was.
Zo nu en dan ratelden ze over een brug, en toen doken ze ineens naar beneden, het donker in. Een tunnel.
Saskia zag haar eigen gezicht in het raam weerspiegeld en ook dat van Joep, tegenover haar. Ze stak haar tong naar hem uit via het raam en toen hij het doorkreeg deed hij het natuurlijk terug en zei: ‘Kinderachtig.’
‘Zélf kinderachtig,’ zei Saskia terug.
Er kwam maar geen eind aan die tunnel.
Na een poosje vroeg Joep: ‘Blijven we nou de hele tijd onder de grond?’
‘Ben je bang?’ Saskia stak haar tong nog een keer uit. ‘Bangerd.’
‘Helemaal niet,’ zei Joep heftig.
‘Welles.’
‘Nietes.’
‘Welles.’
‘Hé,’ zei hun vader scherp. ‘Hou eens op.’
‘Hij begon,’ zei Saskia.
‘Nietwaar,’ riep Joep verontwaardigd.
‘Welles.’
‘Ja, hállo,’ zei hun vader. ‘Dit moest een gezellig dagje uit worden, weet je nog wel?’
Saskia zweeg en keek naar zichzelf in het raam.
Weer zo’n zogenaamd gezellig dagje uit met zijn drieën terwijl mama de hele dag alleen thuis zat.